Dat Nederland niet op zulke grote aantallen
nieuwkomers stond te wachten liet zich ra-
den. De commissie Werner die de Neder-
landse regering moest adviseren over de re-
patriëring van Indische Nederlanders kwam
dan ook met het advies dat deze moest wor-
den afgeremd en desnoods voorkomen. In
1951 werd (het discriminerende eindrapport)
van de Commissie Werner aan het Neder-
landse kabinet aangeboden. In dit eindrap-
port stond het advies voor het te voeren be-
leid ten aanzien van de Indische Nederlan-
ders. In dit rapport werd een onderscheid
gemaakt tussen westers en oosters georiën-
teerde Indische Nederlanders. Met westers
georiënteerde Nederlanders bedoelde men
de blanken (totoks) en de oosters georiën-
teerde Nederlanders waren de Indischen
met een tinje. De oosters georiënteerde
Indische Nederlanders zouden door hun lage
arbeidstempo geen kans van slagen hebben
op de Nederlandse arbeidsmarkt. Ook op
andere terreinen zou er weinig hoop zijn
voor een succesvolle integratie in de Neder-
landse samenleving. De verwachting was dat
deze mensen tot de minder sociale elemen-
ten van de Nederlandse samenleving zouden
gaan behoren. In een rede die Werner hield
noemde hij het dwaasheid om de Indische
Nederlanders naar Nederland te laten
komen.
Nederland was overbevolkt, er was geen
werk en huisvesting voor hen. Nederland
had geen financiële middelen om zo´n om-
vangrijke operatie te betalen. Volgens de
overheid hadden ze behalve een laag ar-
beidstempo, een raciaal negatief zelf-
beeld, waren geestelijke kwetsbaar, voel-
den onvoldoende de Nederlandse taal en
volkshumor aan en waren onbekend met de
Nederlandse zeden en gewoonten. Deze en
vele andere, in de praktijk nooit aangetoon-
de factoren zouden de Indische Nederlan-
ders verhinderen volledig in de Nederlandse
samenleving te integreren. Het heette
daarom in hun eigen belang te zijn hen van
repatriëring te weerhouden. Dit was dus
gewoon “natte vingerwerk” omdat dit
gegeven nooit goed onderzocht was. In rege-
ringsstukken uit de vijftiger jaren van de
vorige eeuw staat de uitlating van de KVP-er
(welke partij nu in het CDA is opgegaan) van
Thiel te lezen: “De regering heeft de over-
tuiging dat de belangen van het overgrote
deel van de in Indië geboren en getogen
personen van Nederlandse Nationaliteit
(ongeveer 250.000) het beste gediend zou
zijn met een voortgezet verblijf in Indone-
sië. De ervaring heeft geleerd, dat de
overkomst naar Nederland van Indische
Nederlanders, zowel voor ouderen als voor
jongeren vaak een ontworteling betekend
die onherstelbaar is”.
Repatrianten
Repatriëring onderdrukt
Omdat de Nederlandse regering van mening was
dat vestiging in Nederland geen goede optie was
bleef het wel meedenken naar alternatieve gebie-
den waar ze ons eventueel kon droppen. Gedacht
werd aan Suriname, het Amazone-gebied, Mada-
gaskar, de Nieuwe Hebriden dat tegenwoordig
Vanatua heet en Nieuw-Caledonië. De Indische
Nederlander was in de ogen van de Nederlandse
politici geen “mainstream” Nederlandse emigrant
aan wie politici hier in de jaren tussen 1950 en
1960 de kenmerken pioniersmentaliteit, werk-
zaamheid, spaarzaamheid en ondernemingszin
toedichtten. De repatriant was meer geschikt voor
emigratie naar tropische gebieden.
Maar er was weinig animo om naar één van die
gebieden te verhuizen. Emigratie naar echte emi-
gratielanden als Australië, Nieuw-Zeeland, Canada
en Zuid-Afrika was meestal niet mogelijk omdat
die geen Indo-Europeanen wilden toelaten, zij
hanteerden de “colour bar” wat inhield dat getin-
te mensen niet welkom waren
Op zoek naar andere gebieden
Op zoek naar andere vestigingsgebieden