De familie Coenraad
Met de ms. Sibayak van Tanjong Priok in Jakarta naar Nederland
Naar Nederland
Bevestiging van de Garantie Wet Commissie
dat een langer dienstverband, gezien de
veranderde situatie, niet wenselijk is.
Op 3 februari 1951 kregen we van het Hoge
Commissariaat van het Koninkrijk der Nederlanden
in Indonesië het bericht dat men ons geboekt had
op m.s. de Sibajak die ca. 20 maart 1951 vanuit de
haven van Tanjong Priok naar Rotterdam zal varen.
We reisden eerst van Tanjong Pinang naar Jakarta
waar we onderdak vonden bij een Chinese familie.
Mijn oudste broer Otto moest nog gehaald worden
in Soerabaya waar hij op de middelbare school zat.
Op 27 maart 1951 was het dan zover. Vanuit Jakar-
ta begon onze lange bootreis naar het onbekende
Nederland en een ongewisse toekomst tegemoet.
Van onze aankomst in de haven van Rot-
terdam in 1951 verscheen een kranten-
artikel in het Nieuwsblad van het Noor-
den. Hierin deed dhr. van Lunen, contact-
ambtenaar bij het Hoge Commissariaat
der Nederlanden in Jakarta, de uitspraak
dat wij hier in Nederland eigenlijk niets
kunnen beginnen. Het zou voor ons
beter zijn geweest als we in Indonesië
waren gebleven. Ik kan me voorstellen
dat mijn ouders, die altijd trouw en lo-
yaal aan Nederland waren geweest zich
wel een prettiger ontvangst hadden voor-
gesteld.
Aankomst in Rotterdam
klik op de afbeeldingen voor een
vergroting
In april 1951 meerde de Sibajak af
aan de kade van de haven van
Rotterdam. Nadat we van boord
waren gegaan stapten we in een
gereed staande bus die ons naar
een pension in Ravenstein bracht.
Aan boord was ons al medegedeeld
dat dit plaatsje bij Oss onze voor-
lopige eindbestemming zou zijn.
Ondanks het feit dat we maar
weinig voorbereidingstijd hadden
voor ons vertrek naar Nederland,
hadden we toch het een en ander
uit Indonesië mee kunnen nemen.
De drie grote ijzeren hutkoffers
(blauw en groen van kleur) zijn
nog steeds in ons bezit. Maar wat
de inhoud ervan was geweest
weet ik niet, maar zeker geen
spullen waarmee je het huis kon
verfraaien. Beeldjes, wandkleden,
wayangpoppen of
schilderijen
die het
huis een
Indisch
karakter
gaven, heb ik
thuis nooit kunnen
ontdekken.
Naar Ravenstein
In het pension “Hotel ‘t Veerhuis” in
Ravenstein zaten meer Indische fami-
lies, maar wij kregen een houten huis-
je als onderkomen. Dit huisje telde
slechts 2 slaapkamers, dat was dus in-
schikken geblazen. In die tijd was
isolatie van woningen nog een onbe-
kend verschijnsel en zeker in zo’n
houten huisje was het ‘s winters
barstens koud. Elke dag een douche
nemen behoorde ook tot het verleden
en men moest ook nog eens wennen
aan de Hollandse kost; aardappelen
met jus, groente en één stuk vlees
per persoon. Zelf koken mocht niet,
wat stiekem wel gebeurde natuurlijk.
Het huisje lag pal naast een voetbal-
veld wat weer tot gevolg had dat er
regelmatig een bal door het raam
werd geschoten. Ik was te jong om mij
hier iets van te kunnen herinneren,
maar het schijnt bij elkaar toch wel
een leuke tijd te zijn geweest, zeker
voor de jongeren, want uit die periode
hoorde ik alleen maar leuke anekdo-
tes. Als er geklaagd werd had dat
vooral betrekking op het koude weer
en het slechte eten.
Pension Ravenstein
Samen met mijn zus Liesje voor het houten
huisje in Ravenstein.
In kranten die in Indonesië (Nederlands-
Indië) uitkwamen werden de mensen die
naar Nederland wilden repatriëren al voor-
gelicht dat het niet eenvoudig zou zijn om
daar aan de slag te komen en huisvesting te
vinden. Men raadde die personen aan om
die huisvesting te laten verzorgen door de
Dienst Maatschappelijke Zorg (D.Z.M) en
niet te kiezen voor onderdak bij familie of
kennissen. Vanwege de woningnood werden
de Indische Nederlanders tijdelijk gehuis-
vest in zogenaamde contractpensions,
veelal gelegen in toeristische gebieden die,
zeker in die krappe naoorlogse periode, een
overschot hadden aan hotels. De hotels die als
contractpension werden aangenomen waren
meestal zwaar verouderd en verkeerden in
slechte staat. Vaak moesten hele gezinnen op
een of twee kleine achterafkamertjes bivak-
keren. De kamers waren klein en voorzien van
een enkele wasbak met alleen koud water.
Bij veel hotels was het meubilair vaak slecht
Opvang in pensions
Behalve de huisvesting was het krijgen
van werk ook een groot probleem.
Ondanks het feit dat mijn vader perfect
Nederlands sprak zonder enig accent en
de juiste opleiding had genoten kwam hij
hier in Nederland bij de politie niet aan
de bak. Of het dit feit was of dat hij
heimwee kreeg naar zijn geboorteland,
mijn vader solliciteerde na slechts een
verblijf van amper 3 maanden hier in
Nederland naar een functie bij de politie
of het boswezen in Nieuw Guinea.
Dat Nieuw Guinea ook niet de juiste
plaats was als thuisland voor de Indische
Neder-landers bleek wel uit de uitkomst
van een onderzoek van een parlementaire
missie uitgevoerd in 1954. Nieuw Guinea
was nog een woest, onontgonnen gebied en
de nieuwkomers zouden weer een bedrei-
ging vormen voor de oorspronkelijke bewo-
ners de Papoea’s. Ik denk dat daarom dit
verzoek niet werd gehonoreerd en gelukkig
maar, want in 1962 raak-te Nederland dit
gebied kwijt. Het moest afgestaan worden
aan de republiek Indonesië. Hadden we
weer moeten verhuizen
Heimwee naar Indonesië
De in Nederlands Indië behaalde school- en
vakdiploma’s werden hier niet erkend, zo
kwam mijn vader niet in aanmerking voor
een baan bij de politie of gevangeniswe-
zen. Vreemde zaak, want al die diploma’s
waren behaald op Nederlandse onderwijs-
instellingen waarvan de gestelde normen
gelijk waren aan die in Nederland zelf.
Uiteindelijk kreeg mijn vader in 1954
een baan bij de textielfabriek Diddens
en van Asten in Helmond. Hij kwam te
werken in de ververij. Hoewel dit werk
in de verste verte niet aansloot bij zijn
opleiding en eerdere werkervaring, was hij
blij dat hij weer aan de slag kon en niet
meer afhankelijk was van zijn wachtgeld.
Volgens dit krantenartikel was de reden
dat mijn vader bij de politie geen kans
maakte het feit dat hij als Indische Neder-
lander geen overwicht op het publiek had.
Je kunt het natuurlijk ook omdraaien: de
blanke Nederlander laat zich door iemand
met een getinte huid niet de wet voor-
schrijven of terecht wijzen.
Kans op werk
In de pensions ging de assimilatiepolitiek
van start. Wij werden aan allerlei regels
onderworpen over kleding, hygiëne, het
huishouden en het eten. Maatschappelijk
werksters controleerden de vorderingen.
De mate van aanpassing aan de ‘algemeen
maatschappelijke opvattingen’ bepaalde
mede wie voor eigen woonruimte in aan-
merking kwam.
Op 4 maart 1952 kregen we een huis
toegewezen in Helmond in de provin-
cie Noord-Brabant. Na bijna 1 jaar in
het pension in Ravenstein gewoond te
hebben waren we nu wel voldoende
geassimileerd vond men. Onze eerste
woning was een huisje aan een plein-
tje in een echte oude volksbuurt,
Klaverhof 3. Hier werd mijn zusje
Irene geboren en dat betekende dat
we met 11 personen deze woonruim-
te moesten delen.
Een eigen woning
Foto’s van onze eerste woning in
Nederland. Wij waren één van de
eerste Indische families in deze
stad en de enige in deze buurt De
woning aan het Klaverhof telde 3
kleine slaapkamers, een eetkamer,
zitkamer (ingericht als slaapkamer)
en een kleine keuken.
In deze brief aan een familielid
in Indonesië beschrijft mijn
moeder ons eerste huis in Ne-
derland. Vergeleken met Indone-
sië klein, maar wel gezellig inge-
richt en allemaal huizen met
een verdieping
In 1954 kregen we een andere woning,
toegewezen slechts een paar straten
verder verwijderd. Wel makkelijk met
verhuizen, alles kon te voet en met een
bakfiets verhuisd worden. Maar om nu te
zeggen dat we er erg op vooruit waren
gegaan moet ik helaas ontkennen. Het
enige verschil was dat we op de begane
grond een extra kamer hadden. Ook dit
huis lag aan een pleintje, het Zonnehof.
Hier werd mijn jongste broer George
geboren. Van deze tijd herinner ik me
vooral de koude winterdagen.
We sliepen onder gewatteerde dekens,
warme kruiken bij het voeteneinde en
bedsokken aan. ‘s Morgens de ijsbloe-
men tegen de ruiten met je warme
adem laten smelten. Als je beneden
kwam had mijn moeder al pannen met
heet water gekookt, zodat je je niet
hoefde te wassen en tanden te poetsen
met ijskoud water. De drukste plaats in
huis was dan altijd die plek voor de
kachel, waar vaak ook nog eens zo’n
grote houten droogrek voorstond vol
met wasgoed waar de stoom vanaf
steeg.
Hier ging ik ook voor het eerst naar de
lagere school, maar van een taalachter-
stand was geen enkele sprake, omdat er
thuis alleen maar Nederlands gesproken
werd en dan ook nog eens het ABN.
Omdat Helmond een echte arbeidersstad
was moest ik wel wennen aan het dialect
dat daar gesproken werd. Mijn ouders
spraken alleen Maleis met elkaar als iets
niet voor mijn oren bestemd was.
Verhuizen naar een andere
woning
Foto’s genomen in het Zonnehof
Ook in deze straat waren wij de enige Indische familie, maar kregen wel meer contact
met de Nederlandse buren. Er was zelfs een familie waarmee we bevriend raakten. De
vrouw des huizes was regelmatig bij ons te vinden en hielp waar mogelijk. Het was een
echte volksvrouw met het hart op de tong, maar wel een hart van goud. Mijn moeder
vond haar soms iets te bemoederend, maar wel altijd goed bedoeld. Ik zal het nooit
vergeten dat op Sinterklaasavond er opeens ‘s avonds hard op het raam werd geklopt.
Geschrokken werd de voordeur opengedaan en daar stond een juten zak die bij het ope-
nen vol zat met cadeautjes. We wisten bij God niet waar die vandaan kwam, maar la-
ter bleek dat de gulle geefster die buurvrouw te zijn geweest. Op de foto staat mijn
moeder met die buurvrouw, mevrouw Verberne-Boetzkes